Artikels
De macht van verhalen
door Susanne Duindam
Het tijdsbestek van Het verdriet van België, van 1939 tot 1947, omvat niet alleen een roerige periode in de wereldgeschiedenis, maar ook een cruciale fase in het leven van hoofdpersoon Louis Seynaeve die in deze periode volwassen wordt. Hoewel de roman vanwege deze focus te lezen is als een bildungsroman, is het volgens critici nochtans een ironische variatie op dit genre. Een van de belangrijkste vaardigheden die Louis tijdens zijn volwassenwording immers lijkt te leren is de kunst van het liegen en het verbergen van zijn gevoelens waarbij “toujours sourire” als levensmotto fungeert (Bousset 447). Dat Louis deze cruciale levensles uit een operette haalt, is echter ook een indicatie van de belangrijke rol die verhalen spelen in zijn identiteitsvorming en verhouding tot de wereld. Keer op keer zijn het de verhalen, misschien nog wel meer dan de concrete historische gebeurtenissen, die Louis inspireren tot nieuwe ambities. Onder invloed van verschillende belangrijke verhalen ambieert Louis achtereenvolgend een toekomst als priester (missionaris), soldaat en schrijver (Absillis 369). Dat dit de enige eerbare beroepen zijn volgens dichter Charles Baudelaire, waar Louis op gewezen wordt door zijn mentor de Kei, toont ook Louis’ verlangen naar erkenning en aanzien (392).
Missionaris
Gedurende het eerste deel van de roman bevindt Louis zich voornamelijk in een katholiek internaat waarin hij wordt omgeven door het katholieke gedachtegoed en Bijbelse verhalen. Het wordt al snel duidelijk dat deze verhalen Louis’ referentiekader vormen en zijn wereldbeeld kleuren. De dood van zijn broertje interpreteert Louis als een teken dat hij volledig dient op te gaan in zijn roeping “de liefde van Onze Lieve Heer” (218). Hoewel hij concrete plannen maakt om deze roeping te beantwoorden door missionaris te worden, fantaseert hij tegelijkertijd over een heldhaftige martelaarsdood en fungeren figuren als Jeanne d’Arc en Franciscus als zijn rolmodellen. Hierin is een zekere hang naar aanzien te ontdekken die ook terug te zien is in zijn rol als “stichter en leider” van zijn rebelse vriendenclubje de Apostelen (36). Ook het rebelse gedrag van deze jeugdige Apostelen heeft te doen met boeken. Ze komen samen rondom Verboden Boeken, die niet door katholieken gelezen horen te worden. Toch is in dit rebelse gedrag des te meer de invloed van het katholieke gedachtegoed te herkennen. De jongens zetten zich immers af tegen het reglement van de nonnen door de rol van Apostel op zich te nemen en te fantaseren over nobele daden zoals het bevrijden van martelares Zuster Sint Gerolf.
Soldaat
Met zijn permanente terugkeer naar het ouderlijk huis in Walle beseft Louis langzaamaan dat niet Jezus Christus, maar Adolf Hitler de macht over de wereld in handen gaat krijgen (253). Generaties lang zijn Vlamingen opgegroeid met de Vlaamse grondingsmythe van de Guldensporenslag, die door Hendrik Conscience uitgewerkt is tot roman in De Leeuw van Vlaanderen (1838). De verwijzingen naar deze slag uit 1302, waarbij de Franse koning heldhaftig werd verslagen door het Vlaamse leger, zijn alom aanwezig in de gesprekken en gedachten van de Seynaeves. Als de Duitsers Walle binnenvallen, als in “een operette, met majoretten in doodshoofdpetten” ziet Louis in hen dan ook een incarnatie van de mythische Germaanse ridders van zijn jeugd (358).
Louis sluit zich al spoedig aan bij de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV) “zonder hulp of voorspraak of raadpleging van iemand” en ambieert vanaf dat moment een carrière als soldaat (359). Deze zelfverklaarde rebelse daad is echter een gevolg van een jeugd waarin Guldensporenslaghelden zoals Pieter de Coninck en Willem van Gulik tot zijn culturele referentiekader behoorden. De mate waarin Louis’ verbeelding de Duitsers met de Germaanse ridders van de Middeleeuwen heeft vereenzelvigd blijkt duidelijk uit een van zijn eerste daden als NSJV’er, ofwel schildknaap, ofwel “tiran-in-de-dop” (397). Hij dwingt onder dreiging van geweld een dorpsgenoot tot het zeggen van “Schild en Vriend”, een sjibbolet dat ten tijde van de Guldensporenslag gebruikt werd om de Vlaamse afkomst te bewijzen (Claus 380; Absillis 368).
Schrijver
Naast de Germaanse ridders, fungeren ook de auteurs van de Vlaamse Beweging al sinds Louis’ jeugd als zijn rolmodellen. Louis droomt al jong van het aanzien dat hij met een status als Vlaamse Kop zou kunnen genieten. Zijn kennismaking met een nieuw soort Verboden Boeken, in de vorm van Entartete Kunst, zet Louis echter op een spoor dat wegleidt van zijn vereenzelviging met de Vlaamse verhalen. Zoals Claus zelf benadrukte in een interview, zijn het immers niet de martelingen in de kamers naast Louis die hem tot inkeer brengen, het zijn de boeken. Wederom blijken de verhalen voor Louis belangrijker dan concrete gebeurtenissen (Piryns 35). Louis aanvaardt dat hij veranderd is door zijn contact met surrealistische, modernistische en Joodse kunst. De impact van deze verandering op zijn fantasiewereld wordt duidelijk als hij in een symbolisch toneelspel met jeugdvriendin Bekka zijn vroegere held en rolmodel Reinhard Heydrich vermoordt.
Hoewel Louis zich in de loop van zijn volwassenwording inderdaad ontwikkelt tot een capabele leugenaar, lijkt er toch hoop te zijn voor de jongvolwassen Louis. Hij was altijd al een fervent lezer, een fantasierijke jongen, een sterrenkijker. Deze fantasie werd echter lange tijd dusdanig gekleurd door de dominante verhalen uit zijn omgeving dat pogingen tot rebellie nog volledig binnen de gebaande paden van deze verhalen plaatsvonden. Via zijn schrijverschap lijkt er een plaats in de maatschappij in het vooruitzicht te liggen waarin Louis zich voor het eerst niet meer vereenzelvigt met de dominante ideologische verhalen. Louis bevindt zich in een samenleving waar boeken telkens machtig genoeg gevonden worden om verboden te worden. Het lukt hem om zich te bevrijden van de invloed van de grote verhalen door zijn volledige omarming van het verbodene. Hij kiest voor het schrijverschap: het eerbare beroep waarbij juist de scheppende kracht centraal staat.
Uiteindelijk is het dan ook juist Louis’ debuut-novelle, Het verdriet, die ons inzicht geeft in de jeugd en prille ontwikkeling van de fantasierijke jongen die “toujours sourire” als motto koos om zichzelf niet te laten kennen (148). Met de publicatie van deze autobiografische novelle maakt Louis misschien toch nog een voorzichtige handreiking naar de buitenwereld, al is het maar via zijn rol als schrijver, die de hoopvolle laatste woorden van Het verdriet van België waardig is:
“We gaan zien. Wij gaan zien. Toch.” (774).
… MEER OVER Louis’ levensmotto toujours sourire lees je in ‘De Seynaeviaanse leugen’
Literatuur
- Absillis, Kevin & Wendy Lemmens. “Het verdriet is gans het volk. Over Hugo Claus en de Vlaamse Beweging.” Wetenschappelijke Tijdingen 4 (2013): 351-73. Web.
- Beyen, Marnix. “Hugo Claus en de Belgische naties.” De plicht van de dichter: Hugo Claus en de politiek. Ed. Kevin Absillis. Antwerpen: De Bezige Bij, 2013. 297-307.
- Bousset, Hugo. “De roman is een ui. Over de grenzen van de roman. De Gids 160 (1997): 444-50. DBNL.
- Buelens, Geert. “Inleiding.” De Trust der Vaderlandsliefde. Literatuur en de Vlaamse Beweging 1890-1940. Eds. Geert Buelens, Matthijs de Ridder & Jan Stuyk. Antwerpen: AMCV-Letterenhuis, 2005. 13-23.
- Claes, Paul. “Omtrent Het verdriet van België.” Idem. Antwerpen: Manteau, 1984.
- Claus, Hugo. Het verdriet van België. Amsterdam: De Bezige Bij, 2000.
- Couttenier, Piet. “Literatuur en Vlaamse Beweging. Tot 1914.” Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt: Lannoo, 1998. DBNL.
- Piryns, Piet. “Interview met Hugo Claus” Er is nog zoveel ongezegd: Vraaggesprekken met schrijvers. Uitgeverij Linkeroever, 1983. 29-38. DBNL.
<< vorige artikel | volgende >>