Artikels
Het verdriet leidt tot verdriet
door Karolina Babelek
Het verdriet van België staat bij het publiek bekend als bildungsroman, oftewel vormingsroman. De naam zegt het al: de bildungsroman stelt de lezer in kennis over de ontwikkeling van de geest en persoonlijkheid van de protagonist. Het is zeer de vraag of die ontwikkeling ook zichtbaar is in de manier waarop Louis over vrouwen denkt. Door de focus te leggen op Louis’ denkwereld en de formuleringen die hij gebruikt wanneer het over vrouwen gaat, zal blijken of zijn opvattingen over de vrouw veranderen.
We vinden het al terug bij Aristoteles: de opvatting dat de vrouw passief en de man actief is. Deze koppige, patriarchale mythe kreeg niet alleen in de negentiende eeuw een nieuwe impuls, maar blijkt vandaag de dag nog steeds van kracht te zijn. Zo valt het essentialistische cliché van een passieve vrouwelijke natuur ook op in Louis’ fantasie over zijn ouders’ eerste kennismaking. Ook al is Constance “een lacherig brutaal boerenmeisje” (214) dat “het hoogste woord had in het compartiment” (214), toch loert “de speelse maagd” (214) al wekenlang naar Stafs zak met snoepgoed zonder hem aan te spreken. Het is Staf die de blijkbaar niet introverte Constance uiteindelijk als eerste aanspreekt in de trein. Of zij verliefd is op hem is onduidelijk. Echter, door toe te happen op alle zoetigheden die Staf haar aanbiedt, wordt ze door hem “getemd” (215). Op deze wijze zet de negentiende-eeuwse veronderstelling dat de vrouw niet oorspronkelijk kon denken en handelen zich voort in Louis’ gedachtegang: ten eerste spreekt Constance door haar passieve aard Staf niet aan en ten tweede is het Staf, de actieve man, die haar moet verleiden en Constance de zijne moet maken.
In onze cultuur is het vrouwelijke altijd al ondergeschikt geweest aan de mannelijke orde. De hardnekkige ideeën die er over vrouwen bestaan, zijn vaak opgelegd door het denken in binaire opposities zoals actief-passief, goed-slecht, hoog-laag of dominant-ondergeschikt. Van het feit dat Louis het vrouwelijke als laag en inferieur beschouwt, treffen we op bladzijde 535 een voorbeeld aan. Nadat zijn vriend Raf Louis meeneemt op bezoek bij een kennis en hierbij overduidelijk de leiding heeft, kent Louis hem in gedachte een vrouwelijke kenmerk toe: “Raf’s nonchalante wijfachtige grillige ondervragingstechniek […]”. Dit doet hij omdat hij zelf een immense behoefte aan autoriteit heeft en inziet dat Raf op dat moment de touwtjes in handen heeft. Door hem als vrouwelijk te typeren, plaatst hij zich boven Raf. Zodoende is Raf nu door zijn vrouwelijke karakterisering ondergeschikt aan Louis die zich op datzelfde moment de autoriteit toe-eigent. Dat Louis hier het vrouwelijke als ondergeschikt en het mannelijke als dominant ziet, moge duidelijk zijn.
In zijn denkwereld verdoemt Louis niet alleen de belangrijkste vrouw van zijn leven, maar hij verheerlijkt haar ook: hij vergelijkt haar met een heilige en noemt haar de “mooiste onder alle vrouwen” (85). Desondanks zit er ook vrouwonvriendelijkheid in de passages waarin de vrouw tot een soort van godin wordt gemaakt. Zij wordt niet echt gezien. Ze wordt uitvergroot als een heiligenbeeld ofwel verkleind tot een gruwelijke persoon van weinig waarde, maar wordt nooit gezien als de vrouw die ze daadwerkelijk is. In plaats van gezien te worden als een mens van vlees en bloed is ze een soort van irreëel wezen. Dus zowel het bewonderen als het minachten van de vrouw is hier kwalijk. Het toppunt van misogynie is toch wel het negeren van het vrouw-zijn.
Het adoreren van zijn moeder heeft nog een andere consequentie. Zodra Louis Constance verheerlijkt en van haar een heilige maakt, wordt de kans dat zij van haar voetstuk valt, vergroot. Niemand is namelijk heilig, iedereen maakt fouten. Juist doordat Constance als de perfectie zelf is neergezet, blijkt het enorm makkelijk de geringste fout te begaan en stelt zij Louis telkens teleur. Hierdoor verandert het beeld van haar als madonna direct tot hoer. Zo creëert Louis de mogelijkheid om op Constance neer te kijken. Het kleineren grijpt hij met beide handen aan en hij blijft hatelijke namen voor zijn moeder verzinnen, uiteraard ook wanneer zij een minnaar heeft. Ironisch genoeg maakt Louis geen woord vuil aan zijn opa wanneer deze een minnares blijkt te hebben. Bovendien heeft Louis op allerlei manieren een soort van seksuele band met zijn moeder. De binaire oppositie hoer – madonna maakt duidelijk deel uit van Louis’ denktrant.
De minachting jegens vrouwen wordt tevens benadrukt door de vernederende benamingen die Louis in zijn gedachten geeft aan de dames die een rol spelen in zijn leven. Zijn moeder noemt hij “slavin” (124), “lui, bang en laks” (498/9), “die krankzinnige moeder” (152) en ook de gedachte “wat kon een vrouw toch stom zijn!” (370) gaat door zijn hoofd tijdens een gesprek met Constance. Wanneer Simone, het meisje waarop Louis verliefd is, hem afwijst, wordt zij benoemd tot een hoer van Babylon. Opvallend zijn ook de vergelijkingen die de protagonist maakt tussen vrouwen en dieren. Hij vergelijkt het geschreeuw van zijn tante Violet met “het gekrijs van een varken” (200). Zijn moeder is een “lastige bakvis” (457), heeft “gevaarlijke grijze geitenogen” (220) en is Medusa; “slangen wriemelden uit haar haar” (428). Wanneer ze in verwachting is, noemt hij haar buik “gezwollen pens” (124) en ook vindt hij zijn moeder “niet beter dan de laagste dieren des velds” (59). Zodoende plaatst Louis de vrouwen onderin de hiërarchie: een dier is immers van minder waarde dan de mens. Weer positioneert hij zichzelf boven iemand anders door diegene omlaag te halen.
Hij kleineert niet alleen zijn vrouwelijke familieleden, maar ook de vrouwen die hij amper kent. De vrouwen die zich aangetrokken voelen tot zijn oom Armand zijn volgens Louis “slechte vrouwen” (254). De ziel van de meest verleidelijke vrouw uit het dorp, Madame Laura, is “rot tot op het merg” (254). Het is zij die “mannen aanzet om haar te vergeten in schadelijke likeuren” (254). Ook tijdens het aanschouwen van een toneelstuk komt Louis’ misogyne kant opzetten. Terwijl de prins in het schouwspel zijn verloofde bedriegt en met drie andere prinsessen trouwt, gaat de gedachte “terecht zet de prins haar op haar plaats” (149) door het hoofd van de protagonist. Iemand op zijn plaats zetten betekent iemand tonen waar diegene in de rangorde der dingen staat. Het is overduidelijk dat naar Louis’ mening de vrouw lager hoort te staan dan de man. In zijn denkwereld zijn vrouwen simpelweg niet gelijkwaardig aan mannen.
Op het specifieke gebied van gender is Het verdriet van België geen bildungsroman. In een bildungsroman verwacht je namelijk de geestelijke ontwikkeling van de protagonist te zien en in dit meesterwerk van Claus is hiervan geen sprake. Tot aan het eind van de roman blijft Louis minachtend over vrouwen denken: op bladzijde 768 wordt er weer, of alsnog, een vrouw met een dier vergeleken. Een ‘vormingsroman’? Niet wat betreft het vrouwbeeld.
… MEER OVER hoe de roman omgaat met sekse en rollenpatronen lees je in ‘Louis hartje Vlieghe’
Literatuur
- Claus, Hugo. Het verdriet van België. Amsterdam: De Bezige Bij, 1989.
- Thienen, Jos van, ‘Louis en co. Identiteit en gender in Het verdriet van België van Hugo Claus’. In: Spiegel der Letteren 45, (1) 2003, 4973.
- Cixous, Hélène, Keith Cohen & Paula Cohen. ‘The Laugh of the Medusa’. In: Signs vol. 1, nr. 4 (Summer 1976): 875-893.